Homilie voor de 26 ste zondag door het jaar
29 september 2024
Evangelie: Mc 9, 38-43. 45. 47-48
* In die tijd zei Johannes tot Jezus: ‘Meester, we hebben iemand die ons niet volgt in uw naam duivels zien uitdrijven, en we hebben getracht het hem te beletten omdat hij geen volgeling van ons was.’ Maar Jezus zei: ‘Belet het hem niet, want iemand die een wonder doet in mijn Naam zal niet zo grif ongunstig over Mij spreken. Wie niet tegen ons is, is voor ons.
* Als iemand u een beker water te drinker geeft omdat gij van Christus zijt, voorwaar Ik zeg u: zijn loon zal hem zeker niet ontgaan.
* Maar als iemand een van deze kleinen die geloven, aanleiding tot zonde geeft, het zou beter voor hem zijn als men hem een molensteen om de hals deed en in zee wierp.
* Dreigt uw hand u aanleiding tot zonde te geven, hak ze af; het is beter voor u verminkt het leven binnen te gaan dan in het bezit van twee handen in de hel te komen, in het onblusbaar vuur. Het is beter voor u kreupel het leven binnen te gaan dan in het bezit van twee voeten in de hel te worden geworpen. Het is beter voor u met een oog het Rijk Gods binnen te gaan dan in het bezit van twee ogen in de hel te worden geworpen, waar hun worm niet sterft en het vuur niet gedoofd wordt.’
(Vooraf: De evangelielezing van deze zondag levert ons een pericope van het Marcusevangelie waarvan de delen oorspronkelijk weer geen eenheid vormden, hoewel de delen afzonderlijk wel degelijk een authentiek onderricht van Jezus kunnen bevatten. Marcus heeft deze delen samengeplaatst omdat hij er een onderling verband in zag. In wat voorafgaat (de evangelielezing van vorige zondag) was te lezen dat Jezus’ beeld van de Messias en van het leerling zijn indruist tegen de opvattingen en verwachtingen van de leerlingen. In het eerste deel van de evangelielezing van deze zondag is het weer van dat! Een opvatting van de leerlingen, vertolkt door Johannes, wordt door Jezus tegengesproken (cfr. tekst homilie). Het tweede deeltje sluit daar bij aan. In het derde en vierde deel gaat het over ‘aanleiding tot zonde geven’ waarbij het derde deel een tegenovergestelde houding aanduidt dan deze die in de vorige evangelielezing aan bod kwam: ‘Een kind opnemen’ – ‘een van deze kleinen aanleiding tot zonde geven’. ‘Aanleiding tot zonde geven’ is de vertaling van het Griekse skandalidzoo, een werkwoord dat erg NT-isch is! In de actieve vorm betekent het: verstrikken, ten val brengen, ergernis geven, ergeren, tot zonde brengen. Dat laatste betekent evenwel: tot ongeloof brengen, geloof en vertrouwen breken. In de passieve vorm betekent het werkwoord: aanstoot nemen, zich ergeren. In de 28 plaatsen waarin het werkwoord in het NT voorkomt, is er ook zeker 6 keer sprake van het feit dat Jezus’ optreden en zijn woorden ‘ergeren’…. En in Mt 18, 7 laat Jezus horen dat de wereld vol ‘ergernis’ is. Een politicus zei me ooit in dit verband: “Je zou toch je geloof in God verliezen..” Ik antwoordde hem: “In God of in de mens?…”)
als iemand een van deze kleinen die geloven, aanleiding tot zonde geeft….
Met ‘kleinen’ worden geen kinderen bedoeld,
maar wel al diegenen die kwetsbaar en gering zijn in de samenleving
en daarom noodzakelijkerwijze hun vertrouwen
dienen te stellen in de goedheid van anderen.
‘Aanleiding tot zonde geven’ betekent hier niet tot zonde aanzetten,
maar wel iemand tot ongeloof brengen in de zin van
het geloof doen wankelen, het vertrouwen afbreken,
er de aanleiding van zijn dat iemand niet meer in zichzelf,
in de medemens of in God gelooft.
In die zin kan het leven vol ‘ergerlijke’ ervaringen steken
en ergeren mensen elkaar constant.
En misschien is het onvermijdelijk dat dit gebeurt.
Door kwetsende – soms niet bedoeld kwetsend – daden of woorden
kunnen we wel eens het vertrouwen van mensen in ons schenden, doen wankelen.
Dan beantwoorden we niet aan hun verwachtingen,
aan het beeld dat ze zich van ons gevormd hadden.
In veel gevallen kunnen dat onterechte verwachtingen zijn
en kan het beeld, dat men van ons geschapen heeft, een ‘wensbeeld’ zijn.
Maar we kunnen ook het beeld van God, dat we dienen te zijn, ‘beschamen’.
Vergeven betekent dan toestaan dat dat beeld hersteld wordt,
dat er opnieuw ruimte is voor vertrouwen.
Liefde schept die ruimte.
Bij die vergeving hoort natuurlijk de erkenning van de fout, van de ergernis.
Bovendien kan het ‘ergeren’ ook van die aard zijn,
dat het zelfvertrouwen van de kleine mens wordt geschonden,
het geloof in zichzelf gebroken wordt.
Dat is erg en bijna onvergeeflijk.
Het molensteen-verdrinken is niet letterlijk te nemen,
maar wijst met een ongemeen straffe beeldtaal op
het catastrofale van het aangerichte kwaad.
En veel kinderen leven nu eenmaal in een wereld
waar dat catastrofale zich op een ongeziene wijze in hun leven voltrekt.
Zoals voortdurend bij hen de aanleg tot mystiek
en de mogelijkheid tot geloof en binding met God eveneens de kop wordt ingedrukt.
Ook de afhakprocedure waarover Jezus het heeft
is niet te interpreteren als voor uitvoering vatbaar,
maar als ongemeen sterke beeldtaal die er op wijst
dat er in ons leven van christen geen plaats kan zijn
voor handelingen en gewoonten die niet beantwoorden
aan het beeld en de gelijkenis van God.
Maar ook Jezus ‘ergerde’ mensen.
Niet dat Hij het zelfvertrouwen van mensen afbrak.
Integendeel, als Hij het kwade uitdreef herstelde Hij het.
Niet dat Hij het geloof in God aan het wankelen bracht.
Integendeel, Hij riep op tot geloof.
Maar Hij bracht wel ‘geloofsopvattingen’ van mensen aan het wankelen,
Hij bracht wel hun godsbeelden en hun verwachtingen ten val.
En Hij deed dat in die mate,
dat Hij zelfs het vertrouwen dat ze in Hem stelden aan het wankelen bracht,
een vertrouwen dat echter gebaseerd was
op onware opvattingen en verkeerde verwachtingen.
Zo was zijn godsbeeld voor de religieuze grootheden ergerlijk.
Zo was zijn presentatie van de Messias voor de leerlingen ergerlijk.
Zijn eis om dienaar te zijn was ergerlijk,
zijn omgaan met zondaars van allerlei slag,
zijn zondenvergeving en zelfs zijn wonderen.
En weer is er nu een conflict met een opvatting van de leerlingen.
Die opvatting toont aan dat de leerlingen in een joodse geloofstraditie staan:
alleen vrome Joden zullen tot het Rijk Gods toegelaten worden.
Er is geen toegangsticket voor zondaars en heidenen, voor vreemden.
Zo ook mogen volgens hen alleen Jezus’ volgelingen, zoals zij dat zijn,
in Jezus’ naam wonderen verrichten en duivels uitdrijven.
Alsof het goede doen ‘in Jezus’ naam’ het exclusieve recht van de ‘christen’ zou zijn
en het bevrijden van mensen uit de macht van het kwade
het exclusieve terrein van de Kerk zou wezen.
Dit is niet de opvatting van Jezus.
Al wie zorg draagt voor de medemens,
al wie het goede doet voor de medemens, al is het maar een beker water aanreiken,
doet dat in verbondenheid met Christus.
Want het is de Geest van God, waarvan Jezus helemaal vervuld was,
die in de mens het goede bewerkt.
En die Geest is aan iedere mens gegeven
en verbindt iedere mens met God, met Christus, met elkaar.
Omslagfoto: Foto door form PxHere