Homilie voor de 30ste zondag door het jaar
27 oktober 2024
Evangelie: Mc 10, 46-52
In die tijd kwam Jezus vergezeld van zijn leerlingen in Jericho. Maar toen ze, vergezeld van een flinke menigte, weer uit Jericho wegtrokken, zat een blinde bedelaar langs de weg, Bartimeüs, de zoon van Timeüs. Zodra hij hoorde dat het Jezus de Nazarener was, begon hij luidkeels te roepen: “Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij!” Velen snauwden hem toe te zwijgen, maar hij riep nog veel harder: “Zoon van David, heb medelijden met mij!” Jezus bleef staan en zei: “Roept hem eens hier.” Ze riepen de blinde toe: “Heb goede moed! Sta op, Hij roept u.” Hij wierp zijn mantel af, sprong overeind en kwam naar Jezus toe. Jezus vroeg hem: “Wat wilt ge dat Ik voor u doe?” De blinde antwoordde Hem: “Rabboeni, maak dat ik zien kan!” En Jezus sprak tot hem: “Ga, uw geloof heeft u genezen.” Terstond kon hij zien en hij sloot zich bij Hem aan op zijn tocht.
Ga, uw geloof heeft u genezen.
Ik benadruk bij gelegenheid heel graag
dat er geen enkel wonder geschiedt zonder de medewerking van mensen,
die uit liefde of uit vertrouwen doen wat gedaan moet worden.
Jezus zegt de blinde uitdrukkelijk
dat zijn geloof en vertrouwen hem gered en genezen hebben,
dat door zijn geloof het wonder geschied is.
En zoals bij veel wonderen doet Jezus zelf weer niet veel.
Hij roept de blinde niet eens, maar laat hem roepen.
Hij zegt zelfs niet dat de blinde moet zien.
Hij stuurt hem weg en zegt daarbij dat zijn geloof hem genezen heeft.
En wat heeft de blinde dan wel gedaan?
Hoe heeft hij aan zijn genezing meegewerkt of zijn genezing bewerkstelligd?
Laten we dit even nagaan en vooral letten op datgene
waarzonder van genezing geen sprake zou zijn.
Het zijn wellicht ook de dingen waaruit het vertrouwen van Bartimeüs blijkt.
Dit vertrouwen is niet gefundeerd op eigen ervaring van Jezus’ wonderkracht.
De blinde heeft Jezus niet eerder ontmoet, nog nooit met Hem gesproken,
hij heeft Jezus nog nooit aangeraakt, van Hem nog geen handdruk ontvangen,
nog geen weldaad van Hem bekomen.
Hij heeft enkel van Jezus gehoord.
Dus voor Bartimeüs geldt wat Jezus zei tot de apostel Thomas:
Jo 20, 29 Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben.
In zoverre er bij ons ook sprake is van een diep vertrouwen in Jezus,
een vertrouwen dat wat anders is dan aanhankelijkheid aan een kerkgemeenschap,
dan zal dat toch ook hoofdzakelijk gefundeerd zijn
op wat we door de verkondiging van of in de Kerk van Hem gehoord hebben.
Ik wil daarbij niet uitsluiten dat er mensen zijn
die een sterke andere Jezuservaring hebben gehad.
Maar ook deze zouden hun bijzondere ervaring
niet als een ontmoeting met Jezus hebben kunnen duiden,
als ze al niet eerder van Jezus gehoord hadden.
Het eerste nu wat in het gebeuren met de blinde van belang is geweest
is dat de blinde is beginnen roepen naar Jezus
en wat nog belangrijker is, dat hij bleef roepen en harder roepen
als iedereen hem zegt dat hij moet zwijgen, dat hij zijn mond moet houden.
In veel gevallen durven mensen hun mond zelfs niet opendoen
uit vrees voor wat mensen gaan zeggen als ze het wel zouden doen.
We weten het al lang en moeten het hier nogmaals herhalen:
vertrouwen is in staat angst weg te ruimen.
Wat de blinde doet is een kwestie van vertrouwen, niet van durf
waarmee men zichzelf tracht te bewijzen ten opzichte van anderen,
waarmee men zich boven de anderen wil verheffen.
Vervolgens springt de man recht.
Dat doet hij gevolg gevend aan de woorden van de omstaanders,
die nu als tussenpersonen voor Jezus dienen.
En wat ze zeggen zou perfect in Jezus’ mond passen:
Heb goede moed. Sta op.
Neen, hij staat niet op. Hij springt op.
En daarbij werpt hij zijn mantel af.
Dat is een veelbetekenend gebaar.
In Jezus’ tijd is de mantel immers het enige dat een schuldeiser niet mag afnemen,
het allerlaatste bezit dat je aan een arme moet laten,
hetgeen je iedere avond moet teruggeven als je dan toch de mantel als pand aannam.
Het is dus voor de blinde, samen met zijn kleren, zijn enige bezit.
En dat werpt hij af, laat hij los, alsof hij er zeker van is
dat hij hem niet meer zal nodig hebben, dat de toekomst hem toelacht.
Volgens mij is het loslaten van zijn vaste staanplaats
en het wegwerpen van zijn mantel
het duidelijkste teken van geloof, de duidelijkste daad van geloof en vertrouwen,
herinnerend aan het geloof en het vertrouwen van Abraham
die ook zijn land verliet om een nieuwe toekomst in te stappen.
In de vormselviering wordt er een mooi lied gezongen dat als refrein heeft;
Ik geloof, ik vertrouw en waag de sprong om te geloven.
Ik denk dat ieder mens in zijn of haar leven ooit die sprong moet maken
waarbij je je leven aan iemand toevertrouwt,
je geluk afhankelijk maakt van een ander.
Ik denk dat trouwen zoiets is of het maken van een andere belangrijke levenskeuze.
En ik denk dat we in deze tijd met de Kerk geroepen zijn
om ook een sprong van geloof te maken
en oude staanplaatsen en standpunten en gewoonten en gewaden
achter te laten en ons aan iets nieuws durven toevertrouwen.
Ik hoop maar dat velen die sprong mee willen maken
en niet zeggen: ‘We zijn daar te oud voor.’