Homilie voor de 3de zondag van de advent

15 december 2024

Evangelie: Lucas 3, 10-18
In die tijd stelden de mensen Johannes de vraag: “Wat moeten wij doen?” Johannes gaf hun ten antwoord: “Wie dubbele kleding heeft, laat hij delen met wie niets heeft, en wie voedsel heeft, laat hij hetzelfde doen.” Er kwamen ook tollenaars om gedoopt te worden en ze vroegen hem: “Meester, wat moeten wij doen?” Hij zei hun: “Niet méér vragen dan voor u is vastgesteld.” Ook de soldaten vroegen hem: “En wij, wat moeten wij doen?” Hij antwoordde: “Niemand uitplunderen, niemand iets afpersen, maar tevreden zijn met uw soldij.” Omdat het volk vol verwachting was en iedereen zich aangaande Johannes de vraag stelde, of hij niet de Messias zou zijn, gaf Johannes aan allen het antwoord: “Ik doop u met water, maar er komt iemand, die sterker is dan ik; ik ben niet waardig de riem van zijn sandalen los te maken. Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur. De wan heeft Hij in zijn hand om zijn dorsvloer grondig te zuiveren en zijn tarwe te verzamelen in de schuur, maar het kaf zal Hij verbranden in onblusbaar vuur.” Zo en met nog vele andere vermaningen verkondigde Johannes aan het volk de Blijde Boodschap.

Afbeelding van Enlightening Images via Pixabay

In de evangelielezing van vorige zondag, de tweede adventszondag,
hoorden we de oproep tot bekering en die konden we duiden
als het wegwerken van innerlijke hindernissen.
Het zijn de obstakels die de komst van Christus, van de levenwekkende Geest,
– die van ons liefdevolle, vredevolle en vredevolle mensen kan maken – tegenhouden.
We hadden het over hinderlijke emoties en de vele onware en ondoelmatige gedachten
die ons hart en onze geest beheersen.
We hadden het ook over de rol van het bidden in dat opruimingswerk,
het gebed dat ons bewust doet worden van onze eigenlijke waardigheid en roeping.
Dat bidden helpt ons bij het aannemen van een andere manier van denken,
leert ons in eenheid met Christus met zijn ogen zien
naar onszelf, naar onze medemensen en naar de wereld.
Dan is er eveneens ruimte voor gevoelens van goddelijke liefde,
van bewogen solidariteit, barmhartigheid en mededogen.
Maar uiteindelijk zal deze bekering van geest en hart zichtbaar moeten wezen
in de wijze waarop we met onze medemensen omgaan.
Anders is er van bekering geen sprake!
Dat horen we ook in de allerlaatste parabel van het Matteüsevangelie,
deze van het oordeel, waarin het scheidende oordeel niet bepaald wordt
door de opvattingen die we aannemen, noch door de vorm van bidden,
noch door één of andere spiritualiteitsbeleving,
maar door de wijze waarop we ons gedragen tegenover medemensen
die een beroep deden op onze verantwoordelijkheid, op onze inzet,
op onze barmhartigheid en onze daadwerkelijke liefde:
Mt 25, 35  Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven.
Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven.
Ik was vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen,  
36 Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed,
Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht,
Ik was in de gevangenis en gij hebt Mij bezocht.
Aan diegenen die hem vroegen wat bekering voor hen concreet betekende
gaf Johannes de Doper ook niet als antwoord
dat ze stellingen en dogma’s als waar moesten erkennen,
dat ze zich moesten inlaten met vroomheid of één of ander vorm van spiritualiteit.
Hij vraagt ook niet dat ze hem zouden navolgen in een spectaculair ander leven
en met hem de wereld zouden verlaten en in de woestijn zouden leven.
Hij vroeg zelfs niet dat ze hun beroep lieten varen,
ook al behoorden ze door hun beroep tot de meest gehate mensen.
Hij vroeg alleen dat ze in hun omgaan met mensen
zich zouden leiden door rechtvaardigheid, respect en mededogen.
En nogmaals, daarvoor is een innerlijke verandering weliswaar noodzakelijk.
Alle vroomheid en spiritualiteit moet dan ook in dienst staan
van die verandering die een beter, rechtvaardiger
en liefdevoller samenleven met medemensen mogelijk maakt.
Voor wie zich echt wil bekeren is het nastreven van die innerlijke verandering
en het aannemen van een andere houding tot de medemens geen vrijblijvende optie.
De vraag die gesteld wordt luidt niet: “Wat kunnen we doen?”
Ze luidt wel degelijk: “Wat moeten we doen?”
Johannes de Doper leefde niet in een tijd als de onze,
met gevoeligheden die het op autonomie gestelde individualisme kenmerken
en vele mensen kippevel krijgen bij termen als “moeten” en “gebod”,
een tijd waarin je kinderen en jongeren blijkbaar niet mag duidelijk maken
wat kan en niet kan, wat mag en niet mag, omdat ze dat zelf dienen te ontdekken,
zo, dat de groei van hun individualistische persoonlijkheid niet verhinderd wordt.
De aankondiging die Johannes van de komende Messias doet
geeft bovendien voor de hedendaagse gevoelige luisteraar
ook geen reden tot vreugdevol jubelen,
want ze heeft het in de onverbloemde stijl van onheilsprofetieën
over uitzuiveren met de wan in de hand en met onblusbaar vuur.
Deze aankondiging drukt op een andere manier uit
wat eerder gezegd werd over het wegwerken van innerlijke hindernissen.
Wegwerken heet hier nu ‘uitzuiveren’, wat radicaler klinkt.
Vuur werkt radicaal weg. Verbranden is radicaal vernietigen.
En de mens die uit ertsen metaal haalt weet dat vuur ook
het metaal uit het erts haalt door het te zuiveren van aarde en steen.
Ik weet, het klinkt allemaal ‘wreed’ in de zin van radicaal.
Maar het is de taal van een profeet als Johannes de Doper,
een taal die ook Jezus bij tijden zal hanteren.
En ze klinkt als muziek in de oren van allen die zich echt willen bekeren,
die ernaar willen streven goede, rechtvaardige en liefdevolle mensen te zijn,
en weten dat ze daarvoor ontdaan moeten worden van alle vormen van egoïsme
en dat ze die job blijkbaar zo moeilijk voor henzelf kunnen klaren.
Ze verlangen niet alleen naar het doopsel met water,
maar ook naar dat met het vuur van Gods Geest
dat natuurlijk het gevoelige ego pijn doet….
Ze verlangen niet alleen naar de gezelligheid van het kerstfeest,
naar de deugddoende klanken en gezangen, twinkelende lichtjes en geuren uit de oven,
maar ook naar een nieuwe en andere wereld, naar een nieuw leven.
En ze weten dat dit niet kan zonder moeite.

But who may abide the day of His coming,
and who shall stand when He appeareth?
For He is like a refiner’s fire.

Maleachi 3, 1 ‘Zie, ik zend mijn bode om voor Mij uit de weg te banen.
Plotseling zal dan de Heer in zijn heiligdom binnentreden, de Heer die gij zoekt,
de bode van het verbond, naar wie gij met vreugde uitziet.
Zie, Hij komt, zegt Jahwe van de machten.  
2 Maar wie verdraagt de dag van zijn komst? Wie blijft er staande, als Hij verschijnt? Want Hij is als het vuur van de smelter, als het loog van de blekers.  
3 Hij zal zich neerzetten, Hij die het zilver smelt en reinigt:
de levieten reinigt en loutert Hij, als goud en zilver.
Dan zullen zij Jahwe weer hun offergaven brengen zoals dat betaamt.


Omslagfoto: Afbeelding van Enlightening Images via Pixabay