Homilie voor de 3de zondag van de veertigdagentijd

23 maart 2025

Evangelie: Lc 13, 1-9
(In die tijd waren er bij Jezus enkele mensen die Hem vertelden wat er gebeurd was met de Galileeërs, van wie Pilatus het bloed met dat van hun offerdieren had vermengd. Daarop zei Jezus: “Denkt ge, dat onder alle Galileeërs alleen deze mensen zondaars waren omdat zij dat lot ondergaan hebben? Volstrekt niet, zeg Ik u. Maar als gij u niet bekeert, zult ge allen op een dergelijke manier omkomen. Of die achttien die gedood werden doordat de toren bij de Silóam op hen viel: denkt ge dat die alleen schuldig waren onder alle mensen die in Jeruzalem woonden? Volstrekt niet, zeg Ik u. Maar als gij niet tot bekering komt zult ge allen op eenzelfde wijze omkomen.” )

Toen vertelde Hij de volgende gelijkenis: “Iemand had een vijgenboom die in zijn wijngaard geplant stond. Hij kwam zoeken of er vrucht aan zat, maar vond niets. Toen zei hij tot de wijngaardenier: Al sinds drie jaar kom ik aan deze vijgenboom vruchten zoeken maar ik vind er geen. Hak hem om! Waartoe put hij nog de grond uit? Maar de man gaf hem ten antwoord: Heer laat hem dit jaar nog staan; laat mij eerst de grond er omheen omspitten en er mest op brengen. Misschien draagt hij het volgend jaar vrucht; zo niet, dan kunt ge hem omhakken.”

Er zijn natuurlijk vijgenbomen die wel vrucht dragen …
Foto door form PxHere

De twee delen van dit zondagsevangelie vormen geen oorspronkelijke eenheid en werden door de evangelist Lucas samengeplaatst omdat ze beiden een sterke oproep tot bekering inhouden.

We kunnen ‘barmhartigheid’ als een of zelfs als hét hoofdthema van het Lc-evangelie aanduiden.
Kardinaal Jozef Cardijn had als motto voor de door hem gestichte KAJ: ‘Zien-Oordelen-Handelen’.
In het Lc-evangelie kan dit motto vertaald worden naar ‘Zien-Bewogen worden-In beweging komen.’
In het verhaal van de roeping van Mozes, dat we op deze zondag als eerste lezing te horen krijgen, komt dit ook duidelijk naar voor.
Zien: “Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien, de jammerklachten om zijn onderdrukkers gehoord.”
Bewogen worden: “Ja, Ik ken zijn lijden”.
In beweging komen: “Ik daal af om mijn volk te bevrijden uit de macht van Egypte.”
Dat in beweging komen van God wordt bezongen in de lofzang van Zacharias
na de geboorte van Johannes de Doper:
Een reddende kracht heeft Hij ons verwekt,
in het huis van David zijn dienaar,
zoals Hij van oudsher had voorzegd
bij monde van zijn heilige profeten,
ons te redden uit de macht van onze vijanden
en uit de hand van allen die ons haten.
Zo toont Hij zijn barmhartigheid aan onze vaderen
en is zijn heilig verbond indachtig
de eed die Hij gezworen heeft aan onze vader Abraham,
ons te geven om uit de hand van vijanden bevrijd
Hem zonder vrees te dienen in vroomheid en gerechtigheid
al onze dagen voor zijn aanschijn.
Het is duidelijk dat Jezus hier de ‘reddende kracht’ is
die de mens bevrijdt uit de macht van het kwaad
zodat de mens God kan dienen in vroomheid en gerechtigheid,
dat wil zeggen: met Gods genadegaven, met Gods Geest en met de schepping
een wereld opbouwen gekenmerkt door liefde, rechtvaardigheid, vrede en vreugde.
De macht van het kwaad, dat is de zelfzucht van de mens,
creëert daarentegen een wereld van onrecht en ongelijkheid.
God ziet dit en blijft daarbij nooit onbewogen.
In de verkondiging van Jezus en in de gave van zijn Geest komt God in beweging.
En Hij blijft dit geduldig doen, ondanks het feit dat de mensheid – globaal gezien –
niet altijd en overal vruchten van liefde, rechtvaardigheid, vrede en vreugde voortbrengt.
Maar de parabel van de vijgenboom maakt duidelijk
dat Gods barmhartigheid en geduld toch ooit ophouden.
Dat lijkt in tegenspraak met de verkondiging van Gods onvoorwaardelijke liefde
en hetgeen als een meditatief gebedswoord voortdurend in Psalm 136 weerklinkt:
Tot in eeuwigheid is zijn genade.
Ja, het reddingstrouw van God blijft eeuwig in het water liggen,
maar de mens moet het wel vastpakken
en doet de mens dat niet, dan verzuipt hij.
God blijft de medicijnen voor de neus van de patient zetten,
maar uiteindelijk moet deze die innemen, anders verziekt hij.
Dat de mens verzuipt en verziekt,
hetgeen in de parabel als een goddelijk oordeel naar voor komt,
is een gevolg van de menselijke vrijheid die de mogelijkheid biedt
voor de geboden kans niet te kiezen en deze niet te grijpen.
Wie de oordelende God niet wenst
moet de vrijheid van de mens en diens verantwoordelijkheid opgeven.
Deze logica is toch ook aanwezig in ons rechtssysteem:
wie niet vrij is om het kwade te laten en te kiezen voor het goede
en wie dus niet in staat is tot verantwoordelijkheid,
is niet toerekeningsvatbaar en kan niet veroordeeld worden,
maar blijft wel degelijk een gevaar voor de maatschappij.
Nu geschiedt het kwade in de wereld hoofdzakelijk door mensen
die wel degelijk als toerekeningsvatbaar kunnen beschouwd worden
en ook door mensen die door toerekeningsvatbare mensen
als leiders verkozen en gedoogd worden.
De vraag is hoelang dat extra jaar van Gods geduld blijft duren.
Sinds de oproep van profeten en van Jezus tot liefde en rechtvaardigheid,
dus sinds het omspitten en mest aanbrengen, zijn al eeuwen voorbijgegaan.
Maar bij God is zoiets als het eeuwige nu.
Als het nu de tijd is van Gods barmhartigheid,
is het heden ook de tijd van het omhakken van de onvruchtbare boom.
Dat alles wil maar één iets zeggen: nu, heden is de tijd van de ommekeer.
De vraag is uiteindelijk: hoelang nog vooraleer de mensheid
het reddingstouw vastgrijpt en de medicatie inneemt.

(Plaatste ik ooit al eens onder een homilie…,
maar ook deze bede mag blijkbaar eeuwig duren…)

Omslagfoto: Foto door form PxHere