Homilie voor de 4de paaszondag

Evangelie: Johannes 10, 27-30
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: “Mijn schapen luisteren naar mijn stem en Ik ken ze en ze volgen Mij. Ik geef hun eeuwig leven; zij zullen in eeuwigheid niet verloren gaan en niemand zal ze van Mij wegroven. Mijn Vader immers die ze Mij gegeven heeft is groter dan allen; en niemand kan iets uit de hand van mijn Vader roven. Ik en de Vader, Wij zijn één.”

Joh 10, 22 In die tijd werd te Jeruzalem het feest van de tempelwijding gevierd. Het was winter,  23 en Jezus hield zich op in de tempel in de Zuilengang van Salomo.  24 De Judeërs kwamen in een kring om Hem heen staan en zeiden tot Hem: “Hoelang houdt Gij ons nog in spanning? Als Gij de Messias zijt, zegt het ons dan ronduit.”  25 Jezus gaf hun ten antwoord: “Ik heb het u gezegd, maar gij gelooft het niet. De werken die Ik in naam van mijn Vader doe, zij leggen getuigenis over Mij af.  26 Maar gij gelooft niet, omdat gij niet tot mijn schapen behoort.  27 Mijn schapen luisteren naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij.  28 Ik geef hun eeuwig leven; zij zullen in eeuwigheid niet verloren gaan en niemand zal ze van Mij wegroven.  29 Mijn Vader immers, die ze Mij gegeven heeft, is groter dan allen; en niemand kan iets uit de hand van mijn Vader roven.  30 Ik en de Vader, Wij zijn een.”  31 Weer raapten de Judeërs stenen op om Hem te stenigen.  32 Maar Jezus zei hun: “Ik heb voor uw ogen veel goede werken verricht, die uit de Vader voortkomen; om welk van die werken wilt gij Mij stenigen?”  33 De Judeërs gaven Hem ten antwoord: “Niet om een goed werk stenigen wij U, maar om een godslastering: dat Gij, een mens, Uzelf tot God maakt.”  34 Jezus antwoordde hun: “Staat er niet in uw Wet geschreven: ‘Ik heb gezegd: gij zijt goden?’”

Afbeelding van hosny salah via Pixabay

Ik vind het redelijk onbegrijpelijk dat de liturgische commissie,
die bepaalt wat er in de zondagsliturgie uit de Bijbel gelezen wordt,
ons een fragment van het Johannesevangelie presenteert
dat op een ongelukkige wijze uit zijn context gehaald is
en bovendien ook een verkeerd inleidende zin kreeg:
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen:
Jezus is immers niet in gesprek met zijn leerlingen,
maar met inwoners van Jeruzalem en Juda,
in de oorspronkelijke tekst ‘Joden’ genoemd, maar hier als ‘Judeëers’ vertaald.
Ik lees de evangelietekst in zijn context en oordelen jullie dan zelf maar.
(Zie hierboven.)
Midden in het relaas lezen we dat Jezus verklaart:
Ik en de Vader, Wij zijn een.
Meteen wil ik hierbij vermelden dat Jezus
in zijn gebed tijdens het laatste avondmaal, zoals opgetekend door Johannes,
bidt voor zijn leerlingen en allen die door hun verkondiging in Jezus geloven,
dat zij allen één zouden mogen zijn zoals Jezus één is met de Vader:
Joh 17, 20 Niet voor hen alleen bid Ik, maar ook voor hen
die door hun woord in Mij geloven,  21opdat zij allen één mogen zijn
zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U:
dat ook zij in Ons mogen zijn opdat de wereld gelove,
dat Gij Mij gezonden hebt. 
Het is nu precies dat laatste wat de Judeërs niet geloven.
Ze weigeren te erkennen dat Jezus door God gezonden is
als wetgever en profeet en als Messias.
Hoe zouden ze dan kunnen erkennen dat Hij één is met de Vader,
een uitspraak die ze interpreteren als een godslastering,
alsof Jezus dus zou zeggen dat Hij aan God gelijk is, dat Hij God is?
Maar wat wil Jezus dan zeggen als Hij stelt: Ik en de Vader, Wij zijn een.?
Wat te denken als ik nu zou zeggen: “Ik en Christus, wij zijn één.”
Wellicht zou deze uitspraak ook op enig ongeloof stuiten
omdat jullie – terecht – in mij helemaal geen volmaakt Christusfiguur
ontdekken en erkennen.
Maar wat moeten we dan met hetgeen Paulus schrijft aan de Romeinen,
namelijk, dat we door het doopsel één zijn geworden met Christus Jezus? (Rom 6,3)
Wat is er wel gebeurd in het doopsel dat we er één zijn geworden met Christus Jezus?
En wat betekent ons één zijn met Christus Jezus?
De oude mens is er verdwenen,
de oude mens wiens leven geleid wordt door het angstige en zelfzuchtige ego.
En de nieuwe mens is er verschenen, de gelijke van Christus Jezus.
Het is de gave van de Geest die ons tot eenheid met Christus brengt,
tot een eenheid die er dus één is van gelijkheid met Christus.
We zijn één met Christus, we zijn de gelijken van Christus, meer nog,
Christus leeft in ons en daardoor zijn we eigenlijk Christus geworden.
Betekent ‘Christus’ of ‘Messias’ niet ‘gezalfde’.
En zijn we niet allen gezalfd in doopsel en vormsel?
In zijn brief aan de Galaten schrijft Paulus dat door dit doopsel,
dus door onze eenheid met Christus,
het onderscheid tussen jood en heiden, slaaf en vrije
en ook het onderscheid tussen man en vrouw niet meer bestaat.
In éénheid met Christus zijn we allen één met elkaar en met God,
een eenheid die veel meer is dan sociale verbondenheid.
Het klinkt misschien wat verwarrend
en jullie zouden kunnen met de Judeëers verzuchten:
‘Zeg ons ronduit wat je wil zeggen’.
Ik zeg jullie dan ronduit dat we allen in eenheid met Christus,
Christus zijn, en zoals Christus Jezus
zijn wij allen openbaring van Gods wezen, van zijn heerlijkheid, van zijn liefde.
Deze hoedanigheid is niet alleen voorbehouden aan een paus,
niet alleen aan mannen, niet alleen tot gewijden.
Christus is allen en alles waarin God zijn liefde openbaart, toont,
allen en alles waarin Gods liefde ons tegemoet komt.
Christus zijn is onze roeping, de roeping van alle christenen, van alle mensen.
Hoe kunnen we echter die roeping in ons leven waarmaken?
Hoe en wanneer kunnen we ons Christus zijn laten zien?
Als we leven met de ingesteldheid van Christus, met zijn gezindheid.
Als we luisteren naar de stem van Christus Jezus, die de stem van God is,
als we doen wat Christus Jezus van ons vraagt, als we zijn gebod onderhouden.
We kennen dat gebod: het is het gebod van de liefde,
dat ons oproept om zorgend en het goede scheppend in de wereld te verschijnen.
Alleen door lief te hebben zoals God liefheeft
– dus op een onvoorwaardelijke wijze dienstbaar zijn aan elkaar –
openbaren we Gods wezen, Gods liefde, zoals Christus Jezus dat deed,
Hij die totaal één was met God,
omdat zijn wil – en daarom zijn woorden en daden – die van God was.
Dat de mensen in ons ons Christus zijn niet erkennen, Christus niet erkennen,
is daarom meer begrijpelijk dan het onbegrip van de Judeëers.
Maar op deze ‘moederdag’ worden we uitgenodigd om
de volle Christusstatus van moeders en veel vrouwen te erkennen.

Dirk Masschelein,
OCH Oostende


Omslagafbeelding: Afbeelding van hosny salah via Pixabay