Homilie voor de 5de paaszondag
This content has been archived. It may no longer be relevant
15 mei 2022
Evangelie: Joh. 13, 31-33a.34-35
In die tijd zei Jezus tot de leerlingen: “Nu is de Mensenzoon verheerlijkt en God is verheerlijkt in Hem. Als God in Hem verheerlijkt is zal God ook Hem in zichzelf verheerlijken, ja, Hij zal Hem spoedig verheerlijken. Kindertjes, nog maar kort zal Ik bij u zijn. Een nieuw gebod geef Ik u: gij moet elkaar liefhebben; zoals Ik u heb liefgehad, zo moet gij elkaar liefhebben. Hieruit zullen allen kunnen opmaken dat gij mijn leerlingen zijt: als gij de liefde onder elkaar bewaart.”

Het Johannesevangelie is soms heel moeilijk begrijpelijk.
Het is inderdaad geschreven in een soort code-taal.
We zullen vandaag een stukje van die code breken.
Het fragment van het Johannesevangelie
dat we vandaag in de evangelielezing te horen krijgen
is het begin van Jezus’ afscheidsredevoering.
Vooraf aan die redevoering lezen we in het Johannesevangelie
het verhaal van de voetwassing, de aanduiding van Judas als de verrader,
de opdracht die Jezus geeft aan Judas, die moet doen wat hem te doen staat,
en het vertrek van Judas.
Dan richt Jezus zich tot de resterende leerlingen.
Het begin van de afscheidsredevoering is dan ook
het begin van Jezus’ lijdensverhaal, van zijn passie.
En Jezus duidt dat begin aan als het begin
van de verheerlijking van God in Hem
en van zijn verheerlijking in God.
Die verheerlijking heeft dus alles met het lijden en de dood van Jezus te maken.
Wat betekent echter die ‘verheerlijking’?
De verheerlijking van Jezus in God wordt in de bekende Christushymne
in de brief van Paulus aan de Filippenzen als volgt omschreven:
Daarom heeft God hem hoog verheven
en Hem de naam verleend die boven alle namen is. (Filippenzen 2, 9)
In die hymne wordt ook beschreven hoe die verheerlijking tot stand gekomen is:
omdat Jezus in zijn leven de totaal omgekeerde weg gevolgd is,
deze van niet-verheerlijking, maar van totale zelfontlediging en vernedering,
van de hoogst verhevene naar de laagst geplaatste, de slaaf.
Luistert u even mee:
Hij die bestond in goddelijke majesteit
heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God.
Hij heeft zich van zichzelf ontdaan en het bestaan van een slaaf aangenomen.
Hij is aan de mensen gelijk geworden.
En als mens verschenen heeft Hij zich vernederd,
Hij werd gehoorzaam tot de dood, tot de dood aan een kruis. (Filippenzen 2, 6-8)
Een mens kan maar in totale eenheid met God leven
als er sprake is van totale zelfontlediging, een totaal schrappen van het ego.
De Franse jezuiet François Varillon schrijft in zijn boek God is nederigheid,
dat we mensen dat niet kunnen, dat alleen God er kan zijn zonder ‘ik’ en geen ‘ego’ kent
en dat dat precies zijn almacht uitmaakt.
Maar voegt hij eraan toe:
we kunnen er wel voor zorgen dat ons ego zo min mogelijk zichtbaar en hoorbaar is,
zo min mogelijk ergerlijk schendend, zo min mogelijk opvallend.
Dat God verheerlijkt is in Jezus is ook: door Jezus en met Jezus,
zoals we bidden op het einde van het eucharistisch gebed:
‘Door Hem en met Hem en in Hem zal uw Naam verheerlijkt zijn’.
Dat betekent dat in en met en door Jezus
God zich volledig zichtbaar kan maken, zijn heerlijkheid kan laten zien,
zichtbaar en ervaarbaar kan maken wie Hij is: zuivere liefde.
Zo lezen we in een andere Christushymne
in de brief van Paulus aan de Kolossenzen:
Want in Hem heeft God willen wonen in heel zijn volheid. (Kolossenzen 1, 19)
En Jezus zegt zelf in zijn afscheidrede:
Wie Mij ziet, ziet de Vader. (Johannes 14, 9)
Maar wie zien de leerlingen dan?
Zij zagen zonet een Jezus die zijn bovenkleed heeft afgelegd,
een symbolische daad van afleggen van waardigheid, van vernedering.
Zij zagen een slaaf die hen de voeten wast.
En zij zullen opkijken naar een man die doorstoken wordt,
die van bovenkleed maar ook van onderkleed ontdaan, de slavendood sterft.
De mens is wie God zichtbaar wordt, verheerlijkt wordt,
is een mens die ontdaan is van alle menselijke waardigheid,
is een mens die totaal vernederd is, waarin geen ‘ik’ meer aanwezig is,
waarin het ego van de mens totaal gestorven is.
Alleen zo’n mens kan Gods wezen volledig zichtbaar maken,
alleen in zo’n mens kan God wonen in heel zijn volheid.
Alleen zo’n mens kan Gods liefde openbaren,
een liefde waarin geen ik-gerichtheid meer aanwezig is.
Tot het beleven van die liefde zijn ook wij geroepen.
Jezus’ liefdesgebod is inderdaad een nieuw gebod
en wel in die zin dat de gevraagde liefde
menselijke genegenheid en liefdevolle emoties overstijgt.
Dat volgt ook al uit het feit dat Jezus deze liefde als een gebod formuleert,
niet als een wens, niet als een wijze raad.
Voor wie Jezus wil navolgen is er geen andere mogelijkheid
en bestaat ook de mogelijkheid niet dit gebod naast zich neer te leggen.
Wie dit gebod in al zijn radicaliteit niet ernstig neemt
en niet een liefde nastreeft die onverdeeld en onvoorwaardelijk is,
kan zich moeilijk christen en leerling van Jezus noemen.
De geschiedenis van het christendom toont voldoende
de waarheid van deze stelling aan.
Toch laten we nog even François Varillon bemoedigend aan het woord:
“De ervaring van menselijke liefde is het minst ongeschikte van wat er bestaat
om de liefde op te roepen zoals die in God beleefd wordt.
Onze menselijke liefde is altijd ook, als ze echt liefde is:
verlangen om te beminnen zoals God liefheeft,
en het vermogen om door de Geest omgevormd te worden tot voltooiing.
Weliswaar benadert onze liefde slechts van zeer verre
de absolute onbaatzuchtigheid van de goddelijke liefde, maar,
hoezeer ook vermengd met egoïstische passie die haar op zichzelf terugbuigt,
men kan in haar een licht onderscheiden
dat niet verschillend is van aard van het licht der eeuwige zon.”
Het is dus de Geest die ons in staat stelt
om lief te hebben zoals God lief heeft
en ervoor zorgt dat ook in en met en door ons God verheerlijkt wordt,
zijn Naam geheiligd wordt, zijn Rijk komt en zijn wil geschiedt.
Of zoals paus Franciscus het schrijft:
de Geest stelt ons in staat echt mens te worden
en een nieuw leven te leiden.
En ook schrijft hij:
We worden volledig mens als we meer dan mens worden,
als we God toelaten ons boven onszelf uit te tillen
om ons diepste zelf te bereiken.
De Geest van God is in staat ons boven onszelf uit te tillen.
Vragen om Gods erbarmen is vragen om zijn Geest.
Omslagfoto: Sieger Köder, De voetwassing