Homilie voor de 6de zondag door het jaar

16 februari 2025

Evangelie: Lc 6,17.20-26
In die tijd daalde Jezus samen met de twaalf van de berg af. Hij bleef staan op een vlak terrein. Daar bevond zich een talrijke groep van zijn leerlingen en een grote volksmenigte uit heel het Joodse land, uit Jeruzalem en uit het kustland Tyrus en Sidon. Hij sloeg nu zijn ogen op, keek zijn leerlingen aan en sprak: “Zalig gij die arm zijt, want aan u behoort het Rijk Gods. Zalig die nu honger lijdt, want gij zult verzadigd worden. Zalig die nu weent, want gij zult lachen. Zalig zijt gij wanneer omwille van de Mensenzoon de mensen u haten, wanneer zij u uitstoten en u beschimpen en uw naam uit de samenleving bannen als iets verfoeilijks. Als die dag komt, springt dan op van blijdschap, want groot is uw loon in de hemel. Op dezelfde manier behandelden hun voorvaders de profeten. Maar wee u, rijken, want wat u vertroost hebt ge al ontvangen. Wee u, die nu verzadigd zijt, want ge zult honger lijden. Wee u, die nu lacht, want ge zult klagen en wenen. Wee u, wanneer alle mensen met lof over u spreken, want hun voorvaderen deden hetzelfde met de valse profeten.”

Zelfgenoegzaamheid: jezelf omarmen…. OK, maar ook weer niet….
Foto door Anna Tarazevich – Pexels.com 

Zalig gij die arm zijt, want aan u behoort het Rijk Gods.
Dit is de eerste zin van de toespraak,
die Jezus in het Lucas-evangelie bij het afdalen van de berg houdt,
staande op een vlak terrein.
Daarom wordt die toespraak bij Lucas wel eens ‘de vlakterede’ genoemd.
In het evangelie van Matteüs houdt Jezus zijn toespraak nadat hij de berg besteeg:
5, 1 Toen Jezus deze menigte zag, ging Hij de berg op en, nadat Hij zich had neergezet, kwamen zijn leerlingen bij Hem.  2 Hij nam het woord en onderrichtte hen aldus:
Die toespraak wordt er dan gewoonlijk ‘de bergrede’ genoemd
en de eerste zin van die bergrede luidt:
Zalig de armen van geest, want aan hen behoort het Rijk der hemelen.
De evangelist Matteüs maakt van de ‘armen’ de ‘armen van geest’.
Is dat een serieuze betekenisverandering?
Het lijkt erop dat Matteüs wil zeggen
dat Jezus niet zozeer de materiaal armen bedoelt,
maar wel mensen die eenvoudig zijn, mensen die zich niet willen bewijzen,
mensen die niet vol zijn van zichzelf,
mensen die zichzelf niet zien als bron van alle geluk.
Wie dat wel doet denkt dat hij niemand nodig heeft, ook God niet.
God is voor zo’n mensen compleet overbodig geworden,
zowel de God die moet helpen zorgen dat het mij goed gaat,
als de God die me vraagt rekening te houden met anderen.
Die laatste is niet alleen overbodig maar ook zeer storend voor de mens
die alleen maar met zichzelf bezig is
Zalig gij die arm zijt.
In de vlakterede bij Lucas is de arme echter wel degelijk de bezitloze,
de mens die tot de bedelstaf is veroordeeld
en voor zijn bestaan afhankelijk is van de goedheid van anderen.
Dat betekent in een prestatiemaatschappij,
– een wereld waarin geluk afhankelijk is van mijn prestatie, van ‘gelukt’ zijn –
meteen dat je als minderwaardige mislukkeling bestempeld wordt.
En zo voelt het ook aan bij mensen die leven in armoede en kansarmoede.
Bovendien werd in Jezus’ tijd armoede vaak gezien als straf van God
en rijkdom als een teken van Gods zegen,
een opvatting die in de VS bij heel veel christenen thuishoort.
Hier maakt Jezus duidelijk komaf met deze overtuiging.
Wat ook weer niet betekent dat hij rijkdom veroordeelt en armoede OK vindt!
Het is niet de armoede die zalig geprezen wordt. Wel de arme.
En wel omdat die daardoor in staat is barmhartigheid en liefde te ervaren.
Wie meent dat hij niemand nodig heeft, staat voor liefde niet open,
voor de zorg en de verantwoordelijkheid van anderen.
Wie alleen op zichzelf vertrouwt, kan niemand anders leren vertrouwen.
Dan verdwijnt ook God samen met de medemensen uit geest en hart.
De rijke is hier te vergelijken met de mens
die zichzelf als volmaakt en zonder fouten beschouwt
en dus nooit in vergeving onvoorwaardelijke liefde kan ervaren,
een liefde die er blijft ook al gaat men in de fout.
Uiteindelijk ligt wellicht ook bij Lucas
de nadruk op een innerlijke ingesteldheid:
beseffen dat God bron is van alle leven en geluk,
vertrouwen op zijn onvoorwaardelijke liefde
die zich weliswaar aan ons openbaart in mensen
die zich ook openstellen voor Gods liefde, zo,
dat zij openbaring van Gods liefde kunnen wezen.
De leerlingen zijn daartoe geroepen
en Jezus vraagt van hen dat ze zich ‘arm’ maken, bezitloos worden
en dus – zoals Hij – afhankelijk worden van de goedheid van anderen,
de goedheid waarin God zijn liefde kan openbaren.
Het zijn die leerlingen die hier aangesproken worden:
Zalig gij die arm zijt.
Maar ook wij mogen ons door die woorden aangesproken weten,
wij, die hier zoals velen uit de volksmenigte van het Joodse land,
naar Jezus gekomen zijn, niet alleen om genezing te vinden,
maar ook om zijn woorden te horen:
(6, 17 Samen met hen daalde Hij af, maar bleef staan op een vlak terrein. Daar bevond zich een talrijke groep van zijn leerlingen en een grote volksmenigte uit heel het joodse land, uit Jeruzalem en uit het kustland Tyrus en Sidon;) 18 zij waren gekomen om Hem te horen en van hun kwalen genezen te worden. En die gekweld werden door onreine geesten vonden genezing.  19 Heel die menigte deed pogingen Hem aan te raken, want er ging van Hem een kracht uit die allen genas. 
Jammer dat deze inleiding op de vlakterede uit de evangelielezing is weggelaten.
Dus ook aan ons is het woord Zalig gij die arm zijt gericht.
Dat is geen oproep om ons in een toestand van armoede te storten.
Wel, om goed te beseffen dat we uit onszelf niet veel betekenen,
en we wel degelijk de goedheid en de liefde van anderen nodig hebben
om gelukkige mensen te zijn.
Dat maakt niet alleen dat we dankbaar worden en ook God danken,
maar eveneens dat we werkelijk solidair kunnen zijn met armen.

Dirk Masschelein, priester
februari 2025


Omslagfoto: Foto door Anna Tarazevich – Pexels.com