Homilie voor de 8ste zondag door het jaar

2 maart 2025

Evangelie: Lc 6,39-45
In die tijd hield Jezus zijn leerlingen deze gelijkenis voor: “Kan soms de ene blinde de andere leiden? Vallen dan niet beiden in de kuil? De leerling staat niet boven zijn meester; maar hij zal ten volle gevormd zijn als hij is gelijk zijn meester. Waarom kijkt ge naar de splinter in het oog van uw broeder en waarom slaat ge geen acht op de balk in uw eigen oog? Hoe kunt ge tot uw broeder zeggen: Broeder, laat mij de splinter uit uw oog halen, terwijl ge de balk in uw eigen oog niet opmerkt? Huichelaar, haal eerst die balk uit uw eigen oog, dan zult ge scherp genoeg zien om de splinter te kunnen verwijderen die in het oog van uw broeder zit. Er bestaat geen goede boom die zieke vruchten voortbrengt en evenmin een zieke boom die goede vruchten voortbrengt. Een boom immers kent men aan zijn vruchten; men plukt geen vijgen van dorens, men oogst geen druiven van een braamstruik. Een goed mens brengt het goede te voorschijn uit de schat van goedheid in zijn hart; maar een slechte brengt het slechte te voorschijn uit zijn schat van slechtheid; want waar het hart van vol is, daar loopt de mond van over.”

Een wijze opa is vooreerst een goede opa …
Foto door cottonbro studio – www.pexels.com

Ik wil in deze homilie enkele citaten van Dietrich Bonhoeffer verzamelen.
Ik denk niet dat ik Bonhoeffer nog hoef voor te stellen.
“Christus was niet wezenlijk leraar, wetgever, maar mens, waarachtig mens zoals wij.
Hij wil daarom ook niet dat wij in de eerste plaats leerling,
vertegenwoordiger en verdediger van een bepaalde leer zouden zijn,
maar mensen, waarachtige mensen voor God.”

Het evangelie van deze zondag zou ons een antwoord kunnen geven op de vraag
wie er (in de Kerk) wel of niet mag oordelen, terechtwijzen, onderwijzen of raad geven.
Maar ieder kan zich ook de vraag stellen
in welke omstandigheden men beter zwijgt dan spreekt,
en als men spreken kan en moet, hoe dat spreken wel moet zijn..
In de Kerk hebben we het daarbij over een spreken
dat er altijd op gericht is mensen te helpen, te troosten, te verlichten.
En dat zou ook over veel spreken gezegd kunnen worden…

“Die dag zal komen, dat er weer mensen geroepen worden
om zó Gods woord te spreken dat de wereld er onder verandert en zich vernieuwt.
Het zal ene nieuwe taal zijn, volkomen a-religieus misschien
maar bevrijdend en verlossend als de taal van Jezus.”

Dus een waarachtig en levenwekkend spreken.
Het absolute tegendeel daarvan is geroddel en kwaadspreken.

In ieder geval komt de ‘blinde’ voor zo’n spreken niet in aanmerking.
En in de gelijkenis van Jezus wordt met de blinde de onwetende, de onwijze bedoeld,
de mens die het nalaat na te denken, maar altijd ‘blindelings’ spreekt en handelt
en zich daarbij laat leiden door emoties of eigen gedachten
die alleen maar voortkomen uit angst of eigenbelang.
Of onwetendheid waarvan men eigenlijk zou moeten weet hebben.
Ook de leerling, die nog niet ten volle gevormd is, zwijgt best.
En dat is eigenlijk de leerling die van zichzelf denkt dat hij ten volle gevormd is
en dus recht van spreken heeft.
Tenslotte is er diegene die zich van eigen kwaad, onwetendheid, onkunde,
onwijsheid, niet bewust is, de balk in eigen oog niet ziet.
Dus diegene die denkt dat hij/zij volmaakt is en recht van spreken heeft.
Wijsheid begint met zich bewust te worden van eigen onvolmaaktheid
en daar vervolgens niet in berusten, maar wel degelijk het verlangen hebben
dat de balk of splinter uit eigen oog wordt verwijderd.

Wie komt wel in aanmerking?
In de gelijkenis is sprake van de goede boom.
Er kan geen twijfel over bestaan dat daarmee in de eerste plaats
niet een intellectueel mens, maar een goed mens bedoeld wordt,
een goed mens wiens goedheid niet alleen blijkt uit woorden,
maar vooral uit een levenswijze vol goedheid,
zorg, respect, mededogen en barmhartigheid.
Ook in diens spreken moet dat alles te horen zijn:
het diepe verlangen naar het geluk, leven en welzijn
van diegene tot wie het woord gericht wordt.
Een goed spreken kent enkel als innerlijk criterium: liefde.
De vorm past zich liefst aan deze norm aan.
Hetgeen niet wil zeggen dat de vorm altijd ‘liefelijk’ moet klinken!

“Omdat we steeds weer de rust en de stichtelijkheid verkiezen
boven de heilige onrust van de machtige God en Heer.
Omdat wij te gemoedelijk over God spreken en denken
en ons door hem en zijn tegenwoordigheid niet willen laten storen en verontrusten.
Omdat we zelfs in de grond van de zaak niet geloven willen
dat hij werkelijk nu midden onder ons is
en ons leven en onze dood, ons hart, onze ziel en ons lichaam van ons opeist.”

In ons spreken mag geen zweem zijn van zoeken naar succes,
van het hengelen naar bevestiging of erkenning,
van het winnen van aandacht of van succes.
Inhoud van ons spreken hoeft ook niet te zijn wat ‘men’ graag hoort,
mooi vindt, onderhoudend is, verstandig klinkt of steeds maar weer bevestigt.

“Niet wat de éne of de andere in de Kerk wil,
is voor ons ten slotte belangrijk, maar wat Jezus wil: dat willen wij weten.
Zijn eigen woord willen wij horen als wij de verkondiging beluisteren.”

“Er zijn steeds predikanten geweest wie het weliswaar gelukte e
en geïnteresseerd publiek om zich heen te verzamelen,
maar een gemeente hebben zij daarmee juist niet opgebouwd. (…)
Het zogenaamde succes van een predikant
ligt waarachtig in de laatste plaats in het getal.”

En we weten het dus maar al te goed:
in bepaalde gevallen is zwijgen ook zeer goed.

Priester Dirk,
Oostende


Omslagfoto: Foto door cottonbro studio – https://www.pexels.com/nl-nl/foto/vrouw-in-rood-jasje-met-kind-in-blauwe-denimjeans-6034437/