Homilie voor het feest van de heilige Familie

31 december 2023

Evangelie: Lc. 2, 22-40 Toen de tijd aanbrak waarop Maria en het kind volgens de Wet van Mozes gereinigd moesten worden, brachten zijn ouders Jezus naar Jeruzalem om Hem aan de Heer op te dragen, volgens het voorschrift van de Wet des Heren: elke eerstgeborene van het mannelijk geslacht moet aan de Heer worden toegeheiligd, en om volgens de bepaling van de Wet des Heren een offer te brengen, namelijk een koppel tortels of twee jonge duiven. Nu leefde er in Jeruzalem een zekere Simeon, een wetgetrouw en vroom man, die Israëls vertroosting verwachtte, en de heilige Geest rustte op hem. Hij had een godsspraak ontvangen van de heilige Geest, dat de dood hem niet zou treffen, voordat hij de Gezalfde des Heren zou hebben aanschouwd. Door de Geest gedreven was hij naar de tempel gekomen. Toen de ouders het kind Jezus daar binnenbrachten om aan Hem het voorschrift der Wet te vervullen, nam ook hij het Kind in zijn armen en verkondigde Gods lof met de woorden: “Uw dienaar laat gij, Heer, nu naar uw woord in vrede gaan: mijn ogen hebben thans uw Heil aanschouwd, dat Gij voor alle volken hebt bereid, een licht dat voor de heidenen straalt, een glorie voor uw volk Israël.” Zijn vader en moeder stonden verbaasd over wat van Hem gezegd werd. Daarop sprak Simeon over hen een zegen uit en hij zei tot Maria, zijn moeder: “Zie, dit kind is bestemd tot val of opstanding van velen in Israël, tot een teken dat weersproken wordt, opdat de gezindheid van vele harten openbaar moge worden. En uw eigen ziel zal door een zwaard worden doorboord.” Er was ook een profetes, Hanna, een dochter van Fanuël, uit de stam van Aser. Zij was hoogbejaard en na haar jeugd had zij zeven jaren met haar man geleefd. Nu was zij een weduwe van vierentachtig jaar. Ze verbleef voortdurend in de tempel en diende God dag en nacht door vasten en gebed. Op dit ogenblik kwam zij naderbij, dankte God en sprak over het Kind tot allen, die de bevrijding van Jeruzalem verwachtten. Toen zij alle voorschriften van de Wet des Heren vervuld hadden, keerden zij naar Galilea, naar hun stad Nazaret, terug. Het Kind groeide op en nam toe in krachten. Het werd vervuld van wijsheid en de genade Gods rustte op Hem.

Afbeelding van Frauke Riether via Pixabay

Het is vrij duidelijk dat de aanwezigheid van God in de wereld niet zichtbaar is
op zo’n wijze dat iedereen kan zeggen: “Ha, kijk, daar heb je God!”
God presenteert zich niet, kan zich niet presenteren
 op zo’n wijze dat er aan zijn bestaan en aanwezigheid niet meer te twijfelen valt.
Indien dit wel zo zou zijn, dan zou er geen sprake meer zijn van geloven en vertrouwen,
maar alleen nog van weten, en dan zou wat we ‘ongeloof’ noemen nonsens zijn,
even waanzinnig als de bewering dat er nergens oorlog in de wereld is.
God presenteert zich, laat zich zien en horen in mensen,
die helemaal vervuld van zijn Geest een liefdevol, vredevol en vreugdevol leven leiden.
Maar Hij kan zich daardoor nooit bewijzen, noch zijn bestaan, noch wie Hij is.
God kan zichzelf niet bewijzen, hetgeen mensen voortdurend met zichzelf willen doen,
duidelijk laten zien en horen dat ze er zijn, wie ze zijn en wat ze waard zijn.
We heten dat de drang naar zelfbevestiging, zichzelf willen bewijzen.
En als gelovigen menen God op zo’n wijze te kunnen presenteren
alsof ze zijn aanwezigheid in de wereld moeten bewijzen,
dan begaan ze een geweldige vergissing.
En als we menen het geloof in God op zo’n wijze te kunnen presenteren
alsof we moeten bewijzen hoe waardevol het is te geloven,
waarbij we denken God en het geloof op een succesvolle wijze
te kunnen en moeten presenteren,
dan vergissing we ons evenzeer en mag gevraagd worden
of we dan onszelf ofwel God willen openbaren.

Jezus geeft ons een antwoord op die vraag:
Ik prijs U, Vader, Heer van hemel en aarde,
omdat Gij deze dingen verborgen gehouden hebt voor wijzen en verstandigen,
maar ze hebt geopenbaard aan kleinen.  
Ja, Vader, zo heeft het U behaagd.  
Alles is Mij door mijn Vader in handen gegeven.
Niemand kent de Zoon tenzij de Vader,
en niemand kent de Vader tenzij de Zoon
 en hij aan wie de Zoon Hem wil openbaren. (Matteüs 11, 25-27)
God wil maar kan zich ook slechts openbaren aan kleinen.
Die ‘kleinen’ zijn eenvoudigen, nederigen, ‘armen van geest’,
mensen die niet vol zijn van zichzelf, zichzelf niet willen bewijzen,
hetgeen dus één van de hoofdkenmerken is van onze cultuur
en van het sociaal gedrag van de meeste mensen.
God kan zich openbaren aan mensen met een open hart en een open geest,
hetgeen hetzelfde is als een geest en hart leeg van zichzelf.
En aan mensen die leven met en vanuit diepere verlangens
wiens hart en geest niet vervuld zijn met de drang
naar bevrediging, beveiliging en bevestiging.
Mensen die leven met verwachting, mensen die waakzaam zijn, uitzien naar,
en zich niet blindstaren op wat hier en nu te verkrijgen en te koop is,
die niet alleen leven bij het ogenblik, die niet opgaan in de wereld.
Mensen die leven met hoop in hun hart.
Zoals Simeon bijvoorbeeld.
Daarom kan Simeon de goddelijkheid van Jezus zien en deze bekendmaken.
Hij verkondigt deze niet als iets dat hij gehoord heeft, gelezen heeft, gestudeerd heeft.
Het is geen weten van horen zeggen. Maar van zien en ervaren.
Dat kunnen alleen eenvoudigen.
Ook Maria en Jozef waren ongetwijfeld zo’n eenvoudige mensen.
Door Jezus in de tempel op te dragen drukken ze wel een overtuiging uit,
mooi verwoord door de Libanese dichter Kahlil Gibran (1883-1931).
Je kinderen zijn je kinderen niet.
Zij zijn de zonen en dochters van ‘s levens hunkering naar zichzelf.
Zij komen door je, maar zijn niet van je,
en hoewel ze bij je zijn, behoren ze je niet toe.
Paulus schreef diezelfde overtuiging neer in zijn brief aan de Romeinen:
Zolang wij leven, leven wij voor de Heer,
en sterven wij, dan sterven wij voor de Heer.
Of wij leven of sterven, Hem behoren wij toe. (Romeinen 14, 8)
Mensen bekomen en zoeken identiteit, dit is ‘iemand zijn’, ‘iets betekenen’
vanuit een ‘behoren tot’: behoren tot een bepaald geslacht, een bepaalde generatie,
een bepaalde cultuur, een bepaald volk, een bepaalde clan, stam, familie,
een bepaalde beroepsgroep, sociale laag van de bevolking.
Maar dat alles zegt ons niet wie we ten diepste zijn, eigenlijk zijn.
We zijn Gods kinderen, we behoren bij Hem, we behoren Hem toe.
En om dat te kunnen beleven en waar te maken
dienen we ons los te maken van onze gebondenheid aan de wereld
en van onze gebondenheid aan mensen, van ons behoren tot die of die..
Misschien is een andere bewustwording daarvoor noodzakelijk,
van een ander aspect van onze diepste identiteit: ik ben bemind, aanvaard.
Om onze identiteit te ontdekken, om bewust te worden van ons wezen,
om onszelf te kunnen zijn – bemind en tot beminnen bestemd -,
hebben we mensen nodig die ons onze diepste identiteit helpen ontdekken:
mensen die ons liefhebben en mensen die ons oproepen tot liefde.
Dat was voor Jezus ook het geval.
Ook Hij had nood aan samenleven, aan een familie, een ‘heilige familie’,
een gemeenschap die een leerschool van liefde is.
Van daaruit kon Hij de plaats ontdekken waar Hij echt thuishoort:
bij God en bij de mensen.

Een stukje uit de soudtrack of ‘The Quiet Girl’,
een schitterende film in al zijn eenvoud
over wat het betekent een familie te hebben,
thuis te horen bij mensen die om je geven je beminnen.

Omslagfoto: Afbeelding van Frauke Riether via Pixabay