Homilie voor het Hoogfeest van Maria, de Moeder van God
Oktaafdag van kerstmis
Lezing: Gal 4,4-7
Broeders en zusters, toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God zijn eigen Zoon, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet om ons, slaven van de wet, vrij te maken, zodat wij de rang kregen van zonen. En omdat ge zonen zijt, heeft God de Geest van zijn Zoon, die “Abba, Vader!” roept in ons hart gezonden. Ge zijt dus niet langer slaaf, maar zoon en als zoon ook erfgenaam en wel door toedoen van God.
Evangelie: Lc 2,16-21
In die tijd haastten de herders zich naar Bethlehem en vonden Maria en Jozef en het pasgeboren kind, dat in de kribbe lag. Toen ze dit gezien hadden maakten ze bekend wat hun over dit kind gezegd was. Allen die het hoorden stonden verwonderd over hetgeen de herders hun verhaalden. Maria bewaarde al deze woorden in haar hart en overwoog ze bij zichzelf. De herders keerden terug, terwijl zij God verheerlijkten en loofden om alles wat zij gehoord en gezien hadden; het was juist zoals hun gezegd was. Toen de acht dagen voorbij waren en men het kind moest besnijden, ontving het de naam Jezus, zoals het door de engel was genoemd voordat het in de moederschoot werd ontvangen.

Maria heeft niet gekozen om moeder van Jezus te worden.
Ze heeft erin toegestemd.
Ze had het niet over: ‘Ik wil een kind en ik wil moeder worden’.
Ze zij: ‘Mij geschiede naar uw woord’.
Ook Jozef deed wat hem opgedragen werd.
Maria en Jozef hebben de naam van hun kind eveneens niet gekozen.
Zowel in het verhaal van de aankondiging van de geboorte aan Maria in het Lc-evangelie
als in dat aan Jozef in het Mattheüsevangelie wordt aan de ouders gezegd hoe het zal heten:
Zie, gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen,
die gij de naam Jezus moet geven. (Lc 1, 31)
Jozef, zoon van David, wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen.
Het kind in haar schoot is van de heilige Geest.
Zij zal een zoon ter wereld brengen die gij Jezus moet noemen,
want Hij zal zijn volk redden uit hun zonden. (Mt 1, 20-21)
‘Jezus’ was nu geen zo’n uitzonderlijke vreemde naam.
In het Hebreeuws luidt die naam voluit ‘j-hosju’a’
en die naam betekent ‘Jahweh is redding’.
‘Jesjua’, ‘Josjua’ en de naam van de profeet ‘Hosje’a’ zijn er varianten van
en dragen dan ook dezelfde betekenis.
De herders nu delen mee wat ze over die Jezus van de engelen gehoord hebben,
namelijk dat het kind een ‘redder’ is, de ‘Christus’ en ‘de Heer’:
Heden is u een Redder geboren, Christus de Heer. (Lc 2, 11)
‘Redder’ was ook een titel die de keizer droeg: redder des vaderlands.
En dit soort redder verwachtten veel Joden in Jezus’ tijd,
een groot militair en politiek leider die het volk zou redden,
verlossen uit de macht van de vijanden, in dit geval de Romeinen.
Jezus zal geen zo’n Messias zijn. Grote ontgoocheling voor velen.
Ook ‘Heer’ was een titel voor de keizer, een titel die verwees naar wereldlijke macht,
die met het nodige wapengekletter veroverd en bestendigd werd.
Maar Jezus zou geen Messias zijn met wereldlijke macht bekleed.
Hij wees alle wereldlijke macht af en koos ervoor te dienen.
Natuurlijk werd in Israël en in Judea God als redder en Heer erkend en aanroepen.
Maar ook hier dienen we niet te veel aan keizerlijke en wereldlijke macht te denken.
Jezus toont ons hoe we beter over Gods redding en Gods ‘Heer zijn’ kunnen denken..
Anders uitgedrukt: Jezus toont, openbaart ons, hoe God redt,
op welke wijze God redder wil zijn en Heer is.
Vooreerst: het werkwoord ‘redden’ of het substantief ‘redding’
betekent redden in de zin van helpen en bijstaan.
Nooit wordt de verantwoordelijkheid totaal uit handen van mensen genomen.
Nooit zegt God: ‘Kom, Ik zal het hier wel eens doen. Aan de kant jij.’
Hoe helpt God dan wel, en welke hulp kan ik van God verwachten?
Dat leert ons de titel ‘Christus’ die niet aan de keizer noch aan God gegeven werd.
‘Christus’ of ‘Messias’ betekent de ‘gezalfde’:
een mens in wie God aanwezig is,
omdat Hij zijn Geest in die mens gezonden heeft.
Deze Geest verleent aan de ‘gezalfde’ wijsheid en inzicht,
moed en sterkte, kennis en ontzag voor God.
Het uit Maria geboren kind, Jezus van Nazareth,
was helemaal vervuld van die Geest, zozeer,
dat Jezus de wezensgelijke van God was en is.
Daarom is Hij de Heer en de Redder.
Nu horen we in het aankondigingsverhaal bij Mattheüs
dat Jezus’ redden een redding uit de zonden is.
Laat ons duidelijk maken wat daarmee bedoeld wordt:
de zonde of de zonden waaruit we gered dienen te worden
is een leven waarin we niet beantwoorden aan ons wezen,
waarin we eigenlijk niet onszelf zijn,
omdat we ons niet laten leiden door de Geest van God,
die een Geest van vrede en liefde is,
maar door onze zelfzuchtige drang naar beveiliging,
bevrediging en bevestiging.
Het is een leven waarin we gevangen zitten in angst en zelfzucht.
Jezus bevrijdt ons daarvan, de levende Christus in ons,
die niets anders is dan de Geest van God.
Hoe is God ons dus reddend nabij? Door zijn Geest.
In en met en door Jezus heeft Hij dat getoond, geopenbaard.
Zoals Paulus schrijft aan de Galaten
is die Geest aan ons gegeven,
door wie we in staat zijn een nieuw leven te leiden,
een liefdevol, vredevol en vreugdevol leven,
door wie we ook wij in staat zijn in de deze wereld
reddend en bevrijdend aanwezig te zijn.
Laten we het even eenvoudig stellen:
wij mensen kunnen de wereld bevrijden van oorlog.
We hebben er de middelen voor.
We kunnen de zwaarden omsmeden tot ploegscharen.
We hoeven alleen te luisteren naar wat God ons zegt, ons influistert.
We hoeven alleen één te worden met God in hart en geest.
Nogmaals verwijs is naar wat Dorothee Sölle schreef:
Bij de mensen in de verpauperde wijken
bestaat de verlossing niet daarin
dat een grote verre acteur de ellende van de onderdrukten opheft,
maar daarin, dat deze verre nabijheid zo dichtbij wordt,
dat hij in en door de met hem één geworden mensen actie onderneemt.
Omslagfoto: 18 century icon painter, Public domain, via Wikimedia Commons