Homilie voor Witte Donderdag

18 april 2025

Het veelluik Passie en Verrijzenis in het heiligdom O.L.V. van Scherpenheuvel – Arbacas

In de viering van Palmzondag hoorden we
de bekende Christushymne uit de brief van Paulus aan de Filippenzen.
Paulus leidt deze hymne als volgt in:
Geef niet toe aan partijzucht en ijdelheid,
maar beschouw in alle nederigheid
de ander als hoger dan uzelf.
Laat niemand alleen zijn eigen belangen behartigen,
maar ook die van de anderen.
Die gezindheid moet onder u heersen
die ook in Christus Jezus was.
En dan luidt het eerste deel van de hymne:
Hij die bestond in de gestalte van God
heeft er zich niet aan willen vastklampen gelijk aan God te zijn.
Hij heeft zichzelf ontledigd
en de gestalte van een slaaf aangenomen.
Er staat wel degelijk ‘slaaf’ en niet ‘dienaar’.
Beide woorden lezen we in  Marcus 10, 42-45:
Jezus echter riep zijn leerlingen bij zich en sprak tot hen:
“Gij weet dat zij die als heersers der volkeren gelden,
hen met ijzeren vuist regeren
en dat de groten misbruik maken van hun macht over hen.  
Dit mag bij u niet het geval zijn.
Wie onder u groot wil worden, moet dienaar van u zijn,  
en wie onder u de eerste wil zijn moet de slaaf van allen zijn,  
want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden,
maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen.” 

‘Dienaar’ en ‘slaaf’ worden hier bij elkaar geplaatst
en wel in wat men een omgekeerd evenredige verhouding noemt:
hoe meer of hoger aan de ene zijde, hoe minder en lager aan de andere.
‘Groot’ komt dus overeen met ‘dienaar’,
maar de grootste, ‘de eerste’ met ‘slaaf’.
Is ‘dienaar’ en ‘slaaf’ niet hetzelfde?
Neen, en ook het Grieks – de taal waarin Marcus en Paulus schrijven –
kent twee verschillende woorden.
In het Grieks is ‘dienaar’ diakonos en ‘slaaf’ doulos.
Een diakonos is eerder een betaalde of aangestelde bode, een ambtenaar,
die weliswaar een dienende functie heeft, maar geen slaaf is.
Hij is niet totaal onderworpen
aan de wil of willekeur van een meester of meesteres.
Hij is geen eigendom van hem of haar.
Een slaaf, in het Grieks dus doulos, is dat wel
en die kan zijn dienst niet zomaar beëindigen,
die kan geen ontslag nemen, niet in staking gaan,
geen mening voorleggen, geen protest aantekenen.
Die heeft zomaar te doen wat hem opgedragen wordt.
Marcus en Paulus kenden perfect het verschil tussen dienaar en slaaf.
Jezus was natuurlijk niet letterlijk de slaaf van zijn leerlingen.
Hij was hun leraar, hun Heer.
En Jezus vraagt ook niet dat de leerlingen letterlijk slaaf zijn van elkaar.
Wel broeders en zusters.
Maar het woord ‘slaaf’ wijst op een ingesteldheid, een gezindheid
waarmee wij, christenen, met elkaar en medemensen
dienen om te gaan en samen te leven.
Paulus schrijft immers aan de Filippenzen:
Die gezindheid moet onder u heersen
die ook in Christus Jezus was.
En even daarvoor noteert hij de gevraagde gezindheid kort en bondig:
Beschouw in alle nederigheid de ander als hoger dan uzelf.
De medemens is dus ‘meneer’ en ‘mevrouw’,
afkorting van ‘mijn heer’ en ‘mijn vrouw’, diegene die hoger staat,
die kan en mag rekenen op mijn dienstbaarheid.
‘Ik’ kom dus op de tweede plaats.
Daar kunnen wij – vertrouwd met vrome en spirituele tekstjes – inkomen.
Alsof bij ieder van ons het ‘ik’ altijd gewillig de tweede plaats inneemt.
Wees ervan overtuigd: deze gezindheid
en de vormen van dienstbaarheid, engagement en eerbied die ermee gepaard gaan
gaan radicaal in tegen onze natuur en de trend van deze maatschappij
die het ‘ik’ als de norm promoot
en de dienstbaarheid aan het angstige ‘ego’ als wet en waarheid.
Maar Jezus neemt bovendien niet zomaar de tweede plaats in.
Wel de laagste en laatste. Het wassen van de voeten was werkelijk slavenwerk.
Dus niet: ‘Ik sta gewillig mijn eerste plaats af.’
Wel: ‘Ik ken mijn plaats. De laatste en laagste.’
Jezus roept zijn leerlingen van toen en ons, die van hier en nu,
dus op tot een uiterst radicale dienstbaarheid, zorg en verantwoordelijkheid,
deze die het gevolg is van radicale liefde en eerbied.
We zijn gewoon van deze ‘onvoorwaardelijk’ te noemen.
Dat betekent: ik stel – zoals een slaaf – geen voorwaarden in de zin van
‘ik zal het doen als ik zin heb, als ik het leuk vind,
als ik er ook wat aan heb voor mezelf, als ik er gewaardeerd voor wordt’, enz..
Misschien is het wel menselijk dat te verwachten,
maar de dienstbaarheid die van ons verwacht wordt is deze ‘ondanks’.
Dat is vaak heel onmenselijk. Dat is goddelijk.
Mijn inzet en engagement is er en blijft ook ondanks het feit
dat ik er soms geen zin in heb, er de zin niet van inzie,
er niet zoveel aan heb voor mezelf, niet de dank en waardering krijg die ik verwacht,
blijkbaar niet dien te rekenen op een tegenprestatie, ik geen recht op opbouw…
Mijn dienstbaarheid is er in goede en kwade dagen.
Ik heb dus ook zorg, eerbied, respect en dienstbaarheid voor een ander,
ondanks het feit dat die mijn vijand is.
Wat kan dan mijn motivatie zijn om me bijna slaafs uit te sloven?
Ik vervang het woord ‘motivatie’ even door ‘moed’.
Ik denk dat deze moed alleen maar kan ingegeven zijn
door een besef daartoe geroepen te zijn door God zelf,
die in de diepte van ons hart en onze geest spreekt.
Alleen geloof en liefde stellen ons – denk ik – in staat
op een onvoorwaardelijke lief te hebben en dienstbaar te zijn.

Dirk Masschelein, priester


Omslagfoto: bron Het veelluik Passie en Verrijzenis in het heiligdom O.L.V. van Scherpenheuvel