Homilie voor de 6de paaszondag
25 mei 2025
Evangelie: Joh 14, 23-29
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: “Als iemand Mij liefheeft zal hij mijn woord
onderhouden; mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en verblijf
bij hem nemen. Wie Mij niet liefheeft onderhoudt mijn woorden niet; en het woord dat
gij hoort is niet van Mij maar van de Vader die Mij gezonden heeft. Dit zeg Ik u terwijl
Ik nog bij u ben, maar de Helper, de heilige Geest, die de Vader in mijn Naam zal
zenden, Hij zal u alles leren en u alles in herinnering brengen wat Ik u gezegd heb.
Vrede laat Ik u na; mijn vrede geef Ik u. Niet zoals de wereld die geeft, geef Ik hem u.
Laat uw hart niet verontrust of kleinmoedig worden. Gij hebt Mij horen zeggen: Ik ga
heen maar Ik keer tot u terug. Als Gij mij zoudt liefhebben, zoudt gij er blij om zijn dat
Ik naar de Vader ga want de Vader is groter dan Ik. Nu, eer het gebeurt, zeg Ik het u,
opdat gij, wanneer het gebeurt, zult geloven.”

Foto door Nataliya Vaitkevich – www.pexels.com
De vrede die Jezus ons geeft is niet deze van de ‘bevrediging’,
niet deze van het zich goed voelen.
Daar is weliswaar niets tegen, maar die vrede is in ieder geval
niet diep, niet blijvend en heeft nood aan een steeds herhaald consumerend gedrag,
of aan een voortdurend streven naar beveiliging en bevestiging,
aan de erkennende blik en het waarderende woord van anderen.
Die vrede plaatst de wereld als enig zinvol alternatief
tegenover de bedreigingen van het bestaan,
tegen als bedreiging aangevoelde leegte en stilte,
maar ook tegen de bedreiging van zinloosheid, kwetsbaarheid en schuld.
Ze stuurt aan op een triviale en consumerende houding,
op een gerichtheid op wat nuttig en aangenaam is.
En nogmaals: wat nuttig en aangenaam is, is goed.
Maar valt er ook meer te beleven dan dat?
De vrede, die Jezus ons in het vooruitzicht stelt,
volgt uit het besef, het inzicht, het bewustzijn
van zich bemind en aanvaard weten,
van opgenomen zijn in een onvoorwaardelijke liefde,
een liefde van dewelke niets of niemand ons scheiden kan.
Psalm 131 heeft voor deze vrede een schitterend beeld:
HEER, ik draag mijn hart niet hoog, mijn ogen steken niet van trots.
Ik ben niet uit op grootse daden die mijn krachten te boven gaan.
Verstild ben ik en gerust, geborgen als een kind bij zijn moeder.
Zo ben ik, als een kind.
Die vrede, zo goed als synoniem van diepe vreugde en zelfvertrouwen,
wenst de verrezen Heer zijn leerlingen toe als Hij bij hen binnentreedt
en Hij gaf eerder zijn leerlingen de opdracht die wens van vrede
als eerste woord te laten horen waar ze ook binnentreden.
Die vrede wordt ons als eerste woord toegesproken in de eucharistieviering.
Die vredeswens was het eerste wat te horen was
uit de mond van onze nieuwe paus Leo,
toen hij voor het eerst verscheen op het balkon aan het Sint-Pietersplein in Rome.
Die vredeswens klonk uit de mond van de engelen,
in het verhaal van hun verschijnen aan de herders bij de geboorte van Jezus,
een wens die wij in de lofzang na de schuldbeden herhalen.
Om die vrede bidden we in de eucharistieviering,
die vrede wensen we er elkaar toe en met die vrede worden we er de wereld ingestuurd.
Die vrede is het gevolg van een luisteren naar
en het onderhouden van Jezus’ woorden, die Gods woorden zijn.
Die woorden zijn te beluisteren in het evangelie,
maar, zo belooft Jezus ons, ook in de inspiratie van de Geest, in goddelijke ingeving.
Ze zijn te beluisteren in het diepe verlangen in ons om goed te zijn en goed te doen,
om lief te hebben, om zorg te dragen voor het leven,
het welzijn en het geluk van medemensen, van geliefden en vele anderen,
in het verlangen ook om ons in te zetten
en om een zinvolle bijdrage te leveren aan een vredevolle en rechtvaardige wereld.
We weten allen wel dat er dan een tevredenheid in ons kan komen,
een totaal andere innerlijke ervaring dan deze van voorbijgaande bevrediging.
Het is de ervaring van eenheid met God,
van een leven in eenheid met God.
Dirk Masschelein, OCH Oostende
Omslagafbeelding: Foto door Nataliya Vaitkevich – www.pexels.com