Homilie voor de vierde zondag van het jaar

28 januari 2024

Evangelie: Mc 1, 21-28
In die tijd kwamen Jezus en zijn leerlingen in Kafarnaum, en op de eerstvolgende sabbat ging Hij naar de synagoge waar Hij als leraar optrad. De mensen waren buiten zichzelf van verbazing over zijn leer, want Hij onderrichtte hen niet zoals de Schriftgeleerden maar als iemand die gezag bezit. Er bevond zich in hun synagoge juist een man die in de macht was van een onreine geest en luid begon te schreeuwen: ‘Jezus van Nazareth, wat hebt Gij met ons te maken? Ge zijt gekomen om ons in het verderf te storten. Ik weet wie Gij zijt: de Heilige Gods.’ Jezus voegde hem toe: ‘Zwijg stil en ga uit hem weg.’ De onreine geest schudde hem heen en weer, gaf nog een luide schreeuw en ging uit hem weg. Allen stonden zo verbaasd dat ze onder elkaar vroegen: ‘Wat betekent dat toch? Een nieuwe leer met gezag! Hij geeft bevel aan de onreine geesten en ze gehoorzamen Hem.’ Snel verspreidde zijn faam zich naar alle kanten over heel de streek van Galilea.

Blijkbaar bestaat het….
Bron: eigen compilatie van diverse websites

In onze tijd waarin gezag zo in vraag gesteld wordt
en gezag-dragers zo gewantrouwd worden,
valt bij de lezing van ons zondagsevangelie natuurlijk het woord ‘gezag’ op.
Jezus onderrichtte met gezag. De Schriftgeleerden van zijn tijd blijkbaar niet.
En hoe graag vergelijken sommige christenen, die zichzelf ‘kritisch’ achten,
deze Schriftgeleerden met de kerkelijke gezag-dragers van vandaag
waarbij ze aan hun kritiek het gezag van de waarheid toekennen
en hun spreken al even dogmatisch klinkt als dat van het kerkelijke leer-gezag.
De woorden van Jezus bezaten niet alleen gezag,
maar ze waren blijkbaar ook ‘nieuw’.
De vraag mag wel eens gesteld worden wat er zo nieuw aan zijn leer was.
Het waren niet zozeer nieuwe geloofsinzichten die Jezus verkondigde.
Zijn verkondiging was geen interessante uiteenzetting van nieuwe ideeën
voor een geïnteresseerd publiek.
Zijn verkondiging was een oproep tot geloof en bekering
en had tot doel een volk van God te vormen, een ‘gemeente’,
waarin de al lang gekende wil van God gedaan wordt.
En als in het Johannesevangelie Jezus zijn leerlingen een ‘nieuw gebod’ geeft,
namelijk het gebod van de liefde (Jo 13,34),
dan is het nieuwe daarin niet de liefde als gebod,
maar de liefde als nederige liefde, als slavendienst aan de medemens,
als houding van totale zelfontlediging, zoals Hij met die voetwassing aantoonde.
Het is een nieuw gebod waarmee de leerlingen moeite hadden,
zoals de enthousiaste menigte wel eens moeite
zou kunnen gehad hebben met het kernstuk van die ‘nieuwe leer met gezag’:
“Wie mijn volgeling wil zijn, moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen
en zijn kruis op te nemen. (Mc 8, 34)

We hebben moeite met gezag. We wantrouwen het. We willen er niets van weten.
Sommigen willen in opvoedkundige situaties
zelfs zo veel mogelijk het werkwoord ‘moeten’ schrappen.
Jezus sprak echter wel degelijk in gebiedende wijze
als Hij het had over jezelf verloochenen, je vijand liefhebben,
tot zeven maal zeventig keer vergeven,
elkaars voeten wassen, waakzaam zijn…
Niet alle gezag verknecht. Toch dat van Jezus niet.
De mens die, wars van alle gezag,
geen voetbreed van zijn autonomie wil prijsgeven,
kent zonder genade het hoogste gezag aan zichzelf toe,
en meestal dan nog wel aan een ‘ego’ dat de vrijheid opeist
om te doen en te laten wat het wil.

‘Gezag’. Er zou moeten ‘macht’ te lezen zijn.
Het Griekse woord is immers eksousia.
OK, je kan het vertalen met ‘gezag’.
Maar de oude Latijnse kerkvaders hebben het vertaald met potestas, ‘macht’,
en niet met auctoritas, ‘gezag’
Macht is de kracht om iets in beweging te brengen,
om iets teweeg te brengen, om iets te veranderen, te maken,
om iets af te breken ook, te vernielen, om te doden en tot leven te brengen.
Jezus zei ooit geërgerd tot zijn leerlingen,
dat ze die macht niet hadden omdat het hen ontbrak aan geloof:
Toen de leerlingen met Jezus alleen waren, vroegen zij Hem:
“Waarom hebben wij hem niet uit kunnen drijven?”  
Jezus zei hun: “Om uw gebrek aan geloof.
Voorwaar, Ik zeg u: wanneer gij een geloof bezit, ook al is dit klein als een mosterdzaadje, dan kunt ge tot deze berg zeggen: ‘Verplaats u van hier naar daar!’,
en hij zal zich verplaatsen. Niets zal u onmogelijk zijn.” (Mt 18, 19-20)
De woorden van Jezus’ onderricht en bij zijn wonderdaden blijken
wel machtige woorden te zijn, woorden vol van kracht om iets te veranderen.
Zo’n woorden zijn blijkbaar niet meer te horen in de Kerk.
Maar Dietrich Bonhoeffer zei ooit:
“Het is niet aan ons de dag te voorspellen  – maar die dag zal komen –
dat er weer mensen geroepen worden om zó Gods woord te spreken
dat de wereld er onder verandert en zich vernieuwt.
Het zal ene nieuwe taal zijn, volkomen a-religieus misschien
maar bevrijdend en verlossend als de taal van Jezus.”
Wanneer komt die dag?
Als de verkondiger ophoudt te verlangen een succesvolle spreker te zijn,
als de Kerk ophoudt te verlangen een succesvolle en ‘machtige’ organisatie te zijn.
Want om een machtig scheppend en herscheppend woord te spreken
moet men ontdaan zijn – ontledigd zijn, leeg zijn –
van een angstig en zelfzuchtig ego,
van een aarzelend en twijfelend ego,
waarbij aarzeling altijd wijst op dat blokkerende ego,
dus op gebrek aan geloof.
Daarom is het in de Kerk – niet erbuiten – nodig om te herontdekken wat geloven betekent.

En nog een beetje Bonhoeffer:
“Er zijn steeds predikanten geweest wie het weliswaar gelukte een geïnteresseerd publiek om zich heen te verzamelen, maar een gemeente hebben zij daarmee juist niet opgebouwd. Wij willen echter geen publiek, maar gemeente zijn. Wie zich zomaar wat wil laten inspireren, die zoeke dat niet in de kerk. (…) Het komt er feitelijk weinig op aan of een kerkdienst door velen of door weinigen bezocht wordt. Het zogenaamde succes van een predikant ligt waarachtig in de laatste plaats in het getal.

En muziek en liederen hebben ook ‘macht’…

Omslagfoto: eigen compilatie van diverse websites