Lezing uit “DE VREUGDE VAN HET EVANGELIE“ (1)

In deze rubriek wil ik in de komende tijd en aansluitend bij de grondtoon van ons pastoraal werken in de komende drie jaren, enkele citaten uit de apostolische exhortatie van paus Franciscus, De Vreugde van het Evangelie putten en voorzien van wat commentaar. Ik citeer de teksten uit de Nederlandse vertaling. Maar omdat onze bisschop Lode me wees op het feit dat deze vertaling soms niet goed de gedachten van de paus weergeeft en de Franse vertaling daarin beter is, verander ik soms – steunend op de Franse vertaling – de Nederlandse vertaling.

Als innerlijk leven alleen met eigenbelang bezig is, is er geen echte openheid voor anderen, is er geen plaats voor armen, luistert men niet naar Gods stem, wordt de stille vreugde van zijn liefde niet meer gesmaakt en het verlangen om goed te zijn niet aangewakkerd. Ook gelovigen lopen dit risico dat reëel en constant aanwezig is.” (2)

Als paus Franciscus erop wijst dat ook gelovigen het risico lopen alleen met eigenbelang bezig te zijn, dan slaat dat misschien niet alleen op individueel eigenbelang, maar misschien ook op de kleine groep of beweging waarin we betrokken zijn en ons zoveel genoegdoening en identiteit bezorgt. Dat is geen slechte zaak. Iedereen heeft nood aan een groep waarin verbondenheid concreet wordt en heilzaam werkt. Maar er is een risico. Dat hoeft niet zo te zijn, maar het risico bestaat. Ik citeer hier nogmaals Dietrich Bonhoeffer: “Maar onze kerk, die deze jaren alleen gevochten heeft voor zelfbehoud alsof ze een doel was op zich (eigenbelang), is niet in staat het verlossende en verzoenende woord te brengen aan de wereld en aan de mensen.” Om in deze tijd onze evangelisatie-opdracht te verwezenlijken mogen we deze waarschuwing niet zomaar negeren.

“Christus zijn wordt niet in eerste instantie bepaald door een ethische beslissing of hoogstaand idee, doch door een ontmoeting met een gebeurtenis, met een Persoon, die aan ons leven een nieuwe horizon en daarmee de beslissende richting geeft.” (7)

Paus Franciscus citeert hier zijn voorganger Benedictus XIV uit diens encycliek Deus caritas est (25 december 2005). Hier wordt een wezenlijk gegeven van geloof aangeduid! Bij velen is het ‘geloof’ een geheel van ideeën, waarden, tradities en vroomheden en ‘geloven’ het aannemen van die ideeën, het aannemen en beleven van die waarden, het in stand houden van die tradities en vroomheden. Dat is wat anders dan het beleven van een innerlijke relatie met de in ons aanwezige verrezen Heer, met de navolging, waarbij we de eisen van het evangelie niet vervangen hebben door kerkelijke wetten, tradities en vroomheden. Of zoals wijlen André Louf, de voormalige abt van het Trappistenklooster van de Catsberg (Fr) het uitdrukte in verband met geloofsopvoeding: “In veel gevallen wordt alleen maar een systeem van geloofswaarheden aangebracht, louter op intellectueel vlak, terwijl op het vlak van het concrete handelen enkele principes van christelijke wellevendheid bijgebracht worden. Maar er wordt zelden gezocht hoe aansluiting te zoeken bij het echte geloof, hoe te luisteren naar de Geest in ons, en hoe te leren leven en liefhebben vanuit dit luisteren. (…) Op zijn beurt zal hij een stel geloofswaarheden samen met een plichtsgetrouwe onberispelijke levenswandel proberen door te geven, waarin het echte geloof echter amper tot haar recht komt.”

“We worden volledig mens als we meer dan mens worden, als we God toelaten ons boven onszelf uit te tillen om ons diepste zelf te bereiken. Daar bevindt zich de bron van de evangelisatie.” (8)

In zijn boek Zen en de oosterse martiale kunsten beklaagt de Japanse zenmeester Taisen Deshimaru er zich over, dat deze kunsten (ju-do, ken-do, kyo-do, karate-do, enz…) in het westen sporten zijn geworden, beheerst door ‘kampioenitis’ (volgens hem een geestesziekte), waar de geest van die kunsten uit verdwenen is en men ook het ware doel ervan niet meer voor ogen heeft. Men beoefent ze niet meer als een do, een ‘weg’, om ‘zijn eigen oorspronkelijke natuur te ontdekken, te ontwaken uit de slaap van het sluimerende ego, ons beperkte ik en de hoogste en meest totale persoonlijkheid te bereiken’. Dat is een persoonlijkheid die leeft vanuit de ‘absolute geest, het niet-ik’, waarbij men alle ik-gerichte gedachten en emoties laat voorbijgaan, men vrij wordt van zijn omgeving en alle egoïsme onbestaande wordt. Vergelijk dat alles met de eerste zin uit het hierboven vermelde citaat. Voor ons is Christus diegene die deze weg van ‘uitgetild worden’ en ‘bereiken van het diepste zelf’ voorgeleefd heeft. Die ‘de hoogste en meest totale persoonlijkheid’ bereikt heeft, de persoonlijkheid waarin geen egoïsme meer aanwezig is, het resultaat van totale zelfverloochening (Mc 8, 34). Men kan als christen dus perfect(er) beantwoorden aan het zen-ideaal en veel ‘zen’ in het westen ondergaat het lot van de oosterse kunsten die in het westen beoefend worden. Het staat in dienst van het zoeken naar een ik-identiteit – iemand zijn -, niet naar ons diepste zelf. Ook in ons geloofsleven en kerkelijk engagement moeten we steeds ‘de weg’ voor ogen houden, Christus zelf, die zegt: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven.” (Jo 14,6)